Een BV had veel liquide middelen. De directeur-grootaandeelhouder (dga) leende van de BV een bedrag van ongeveer € 800.000. De dga betaalde hierover rente aan de BV. De rente was gebaseerd op de tarieven die de bank zou vergoeden op maanddeposito's en op de zakelijke rendementsrekening. In 2003 kwam dat neer op een rente van ongeveer 2,5% per jaar. De dga zette het geleende geld op een internetspaarrekening. Daarop ontving hij een hogere rente dan hij aan de BV moest vergoeden, namelijk 3,6%. Normaliter vallen dergelijke vermogensbestanddelen in box 3 en zou het voordeel per saldo niet belast worden omdat bezitting en schuld tegen elkaar wegvielen. De vraag was of in dit geval het behaalde rentevoordeel in box 1 belast was.
Naar het oordeel van Hof Den Haag vormde het behaalde voordeel resultaat uit overige werkzaamheden. Het in- en uitlenen van geld waren werkzaamheden in het economische verkeer. Met deze werkzaamheden was het behalen van voordeel beoogd. Dat voordeel was redelijkerwijs te verwachten. Volgens het hof stelde de positie van de dga binnen de BV hem in staat om overtollige liquide middelen van de BV te lenen onder zodanige voorwaarden dat daarmee voordeel te behalen was. Er was geen sprake van een uitdeling van winst omdat de BV de dga niet heeft willen bevoordelen.