Premies voor een lijfrenteverzekering zijn onder voorwaarden aftrekbaar van het inkomen. De voorwaarden hebben betrekking op de aard en de vorm van de verzekering en op de aanwezigheid van een pensioentekort. Als aan deze voorwaarden is voldaan is de premie tot zekere bedragen aftrekbaar, mits deze tijdig is betaald.
De directeur en enig aandeelhouder van een BV liet de BV de premies voor zijn lijfrenteverzekering betalen aan de verzekeringsmaatschappij. De BV verwerkte deze betalingen in de rekening-courant met de dga. De dga had een pensioentekort en de verzekering voldeed aan de voorwaarden voor aftrek van de betaalde premies. De dga bracht de in de jaren 2001 en 2002 betaalde premie in aftrek op zijn inkomen. Aanvankelijk accepteerde de inspecteur deze aftrekposten. Na een boekenonderzoek bij de BV legde de inspecteur navorderingsaanslagen op ter correctie van de aftrekposten. De reden voor correctie was dat de Wet IB 2001 een bepaling bevat dat premies voor lijfrenten voor aftrek in aanmerking komen op het tijdstip waarop deze zijn betaald of verrekend, tenzij de verrekening heeft geleid tot een schuldig gebleven bedrag. Omdat de dga de premies in rekening-courant schuldig was gebleven aan de BV, meende de inspecteur dat premieaftrek niet mogelijk was. Hof Arnhem deelde de opvatting van de inspecteur en wees het beroep van de dga op de ontstaansgeschiedenis van de wetsbepaling af. Volgens de Memorie van Toelichting is met de toevoeging “voor zover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag” bedoeld voor betaling via verrekening met de verzekeraar. De aanvulling in de wettekst is een reactie op een arrest van de Hoge Raad uit 1998, waarin een BV als verzekeraar optrad voor een lijfrente van de dga. De dga betaalde de premies via de rekening-courant met de BV. Hof Arnhem vindt dat de wetsgeschiedenis onvoldoende steun geeft om de wetsbepaling te beperken tot die situaties.