Een werknemer was gedurende zijn dienstbetrekking bij een bedrijf deelnemer in een pensioenregeling, die was ondergebracht bij een pensioenfonds. Na de beëindiging van de dienstbetrekking zette de werknemer zijn deelname aan de pensioenregeling voort. Het pensioenreglement bood de mogelijkheid daartoe. De werknemer betaalde gedurende een aantal jaren premie aan het pensioenfonds. De betaalde bedragen bracht hij op zijn aangifte inkomstenbelasting als negatief loon in mindering op zijn inkomen. De inspecteur stond de aftrek slechts gedurende drie jaar toe, op grond van een besluit van het ministerie van Financiën. Dat had tot gevolg dat slechts een deel van de in 2003 betaalde premie in aftrek kwam.
Hof Den Bosch stelde vast dat de pensioenregeling voldeed aan de eisen die de Wet op de Loonbelasting daaraan stelt. De Wet LB 1964 geeft geen omschrijving van negatief loon en noemt geen criteria voor de kwalificatie van een betaling als negatief loon. Voor de kwalificatie van een betaling als negatief loon volstaat voldoende causaal verband van de betaling met de (vroegere) dienstbetrekking. De mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de deelname aan de pensioenregeling werd geboden door de in het verleden vervulde dienstbetrekking. Daarmee was volgens het hof aan de voorwaarde van causaliteit voldaan.
Het hof was van oordeel dat de gehele in 2003 betaalde premie als negatief loon in mindering kwam op het inkomen van dat jaar. Het door de inspecteur aangehaalde besluit was op deze werknemer niet van toepassing. Het besluit had betrekking op ex-werknemers die na de beëindiging van hun dienstbetrekking niet elders in dienstbetrekking zijn gaan werken. De belanghebbende in deze procedure had wel ander werk.