Een echtpaar had in de huwelijkse voorwaarden opgenomen dat er behalve de gemeenschappelijke inboedel geen enkele goederengemeenschap tussen hen kon bestaan. Verder hadden zij een verrekenbeding opgenomen voor de inkomsten. Verrekening heeft echter nooit plaatsgevonden. Een van de echtgenoten kreeg een erfenis waartoe een pakket aanmerkelijk belangaandelen behoorde. Na de verkoop van deze aandelen werd de verkoopopbrengst uitgeleend aan vennootschappen waarvan de andere echtgenoot aandeelhouder was. Deze echtgenoot wilde de vorderingen onder de terbeschikkingstellingsregeling brengen om de vorderingen ten laste van zijn inkomen te kunnen afwaarderen.

Hof Den Bosch was van oordeel dat de verkoopopbrengst van de aanmerkelijk belangaandelen van de echtgenote wellicht voor verrekening in aanmerking kwam, maar dat dit slechts tot gevolg zou hebben dat de ene echtgenoot een vordering op de andere echtgenoot had uit hoofde van verrekening. Het al of niet nakomen van het verrekenbeding had geen gevolgen voor de vermogensetikettering van de vordering van de echtgenote op de vennootschappen. Het verrekenbeding had geen goederenrechtelijke werking.

In cassatie voerde de belanghebbende aan dat het verrekenbeding wel goederenrechtelijke werking had en dat hij daardoor zelf vorderingen op de vennootschappen had verkregen.

De Hoge Raad onderschreef het oordeel van het hof dat het verrekenbeding geen goederenrechtelijke werking heeft. De verplichting tot verrekening van overgespaarde inkomsten wijzigt de goederenrechtelijke werking van het gekozen stelsel van huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van elke gemeenschap) niet en heeft dus geen invloed op de status binnen dat stelsel van een vordering die één van de echtgenoten op een derde heeft. De vordering die de echtgenote op de vennootschappen had was geen door de andere echtgenoot ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel.