Bij de staking van een onderneming gaan de bestanddelen van het ondernemingsvermogen, voor zover ze niet worden overgedragen aan degene die de onderneming voortzet, naar het privévermogen van de ondernemer die zijn bedrijf beëindigt. De inbreng van een onderneming in een BV is een vorm van staking van de onderneming.

Een ondernemer die in 2002 zijn onderneming inbracht in een BV had in 1994 een certificaat van deelgerechtigheid in een vereniging verworven. Het certificaat vertegenwoordigde een achtste deel van het totale vermogen van de vereniging en gaf de houder een gebruiksrecht op een appartement. Het certificaat kon de ondernemer alleen aankopen omdat hij ondernemer was en voldeed aan zekere criteria die de vereniging stelde aan het lidmaatschap. Een dergelijk certificaatrecht vormt een vermogensbestanddeel dat kan worden geactiveerd. In het jaar 2000 werd het certificaat omgezet in een appartementsrecht voor dezelfde ruimte.

De ondernemer meende dat, zo al sprake was van een vermogensbestanddeel, dit verplicht privévermogen vormde omdat het appartement na verbouwing geheel als privéruimte door de ondernemer en zijn gezin werd gebruikt.

Hof Amsterdam deelde deze opvatting niet maar oordeelde dat sprake was van ondernemingsvermogen. Bij de inbreng van de onderneming in een BV werd het appartementsrecht niet ingebracht. Vanaf dat moment behoorde het appartementsrecht tot het privévermogen van de ondernemer. Het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de boekwaarde vormde onderdeel van de stakingswinst van de ondernemer.

Voor het geval geen sprake was van verplicht ondernemingsvermogen maar van keuzevermogen ging het hof ervan uit dat de ondernemer had gekozen voor ondernemingsvermogen. Herziening van een gemaakte keuze is alleen mogelijk als er bijzondere omstandigheden zijn. De inwerkingtreding van de Wet Inkomstenbelasting 2001 vormde volgens een besluit van de staatssecretaris van Financiën een bijzondere omstandigheid. De keuzeherziening diende dan plaats te vinden op 1 januari 2001. Uit de jaarstukken over 2000 en 2001 was af te leiden dat geen keuzeherziening per 1 januari 2001 had plaatsgevonden.