De waardevermeerdering van landbouwgrond valt door de landbouwvrijstelling buiten de belastingheffing. Deze vrijstelling is voor de laatste keer met ingang van 26 juni 2000 als onderdeel van het Belastingplan 2001 gewijzigd. De tot die datum geldende vrijstelling was ruimer dan de huidige bepaling.
Onder de oude regeling was in geschil of een aanvulling op de oorspronkelijke verkoopprijs van landbouwgrond ter compensatie van het nadeel dat de verkoper leed door de belastingheffing over de rentebestanddelen in de te ontvangen kwartaalbetalingen onder de landbouwvrijstelling viel. Volgens Hof Arnhem kon uit de omstandigheid dat de koper alsnog bereid was om een hoger bedrag te betalen, niet zonder meer worden afgeleid dat het aanvullende bedrag onder de landbouwvrijstelling viel. De aanvullende betaling van ƒ 40.000 had geen betrekking op een hogere waarde van de grond en was dus belast.
De Hoge Raad oordeelde anders. Wanneer tussen onafhankelijke derden landbouwgrond wordt verkocht is, behoudens bijzondere omstandigheden, de waarde in het economische verkeer van de grond gelijk aan de waarde van de tegenprestatie van de koper. De vergoeding van de belastingschade vloeide direct voort uit de koopovereenkomst. Omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die duidden op een andere waarde, was de waarde in het economische verkeer gelijk aan de tegenprestatie van de koper. Voor de toepassing van de landbouwvrijstelling moest de waarde van de grond worden vermeerderd met ƒ 40.000.