De Wet op de Omzetbelasting bevat een bepaling waarin staat dat omzetbelasting die op een factuur in rekening is gebracht terwijl er volgens de normale wettelijke regels geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn, toch verschuldigd is door de enkele vermelding op de factuur. De Zesde EG-richtlijn bevat een vergelijkbare bepaling. De vraag is hoe deze bepaling moet worden uitgelegd wanneer een ondernemer (binnenlandse) omzetbelasting berekent op facturen die betrekking hebben op prestaties die in een andere lidstaat of in een land buiten de EU worden verricht. In het eerste geval is in het binnenland geen omzetbelasting verschuldigd maar wel in de andere lidstaat, eventueel door de afnemer vanwege een verleggingsregeling.
Volgens de Hoge Raad ligt voor de hand dat deze bepaling niet van toepassing is als er buitenlandse omzetbelasting in rekening moet worden gebracht vanwege de plaats van de prestatie. Mocht in de andere lidstaat geen omzetbelasting verschuldigd zijn dan zou de bijzondere bepaling niet in het woonland maar in de andere lidstaat van toepassing moeten zijn. Voor zogenaamde derde landen, dat zijn niet-lidstaten, zou dit op dezelfde wijze moeten gebeuren aldus de Hoge Raad.
Het Hof van Justitie EG heeft in het arrest Stadeco vragen van de Hoge Raad op dit punt beantwoord. Volgens het Hof van Justitie EG is omzetbelasting die op een factuur wordt vermeld verschuldigd ook als de prestatie in de lidstaat van de EU niet belastbaar was. De nationale rechter moet nagaan van welke lidstaat de omzetbelasting op de factuur vermeld staat. De lidstaten mogen aan herziening van dergelijke omzetbelasting de voorwaarde verbinden dat de belastingplichtige een herstelfactuur uitreikt zonder omzetbelasting.
In het door de Hoge Raad berechte geval stond vast dat op de facturen Nederlandse omzetbelasting was vermeld. Anders dan Hof Den Haag voorafgaand aan de procedure voor de Hoge Raad had geoordeeld leveren de omstandigheden dat de ontvanger van de factuur de ten onrechte berekende omzetbelasting niet in aftrek heeft gebracht en dat aftrek vanwege de hoedanigheid van de afnemer niet aan de orde was onvoldoende grond op voor de conclusie dat de leverancier recht op teruggaaf van de door hem voldane btw heeft. De inspecteur mocht van de leverancier eisen dat hij de factuur herstelde. De eis dat de factuur moet worden hersteld, staat niet in de wet en is niet vastgelegd in een beleidsbesluit. De mogelijkheid om te eisen dat de omzetbelasting aan de afnemer wordt vergoed, is er alleen als er anders sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de opsteller van de onjuiste factuur. Hof Amsterdam moet nu onderzoeken of de leverancier ongerechtvaardigd is verrijkt door de verleende teruggaaf.