Ondernemers hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die voor de levering van goederen of diensten door andere ondernemers in rekening is gebracht op facturen, die voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Het recht op aftrek geldt alleen voor zover de ondernemer de goederen of diensten gebruikt voor belaste prestaties. Ondernemers die alleen vrijgestelde prestaties verrichten, hebben dus geen recht op aftrek van voorbelasting. Omdat in dergelijke gevallen de omzetbelasting kostprijsverhogend werkt, worden er constructies opgezet om de druk van de omzetbelasting te beperken. Het tussenschakelen van een vennootschap die de gewenste goederen inkoopt en vervolgens gaat verhuren aan de vrijgestelde ondernemer is een manier om dat doel te bereiken. De belastingdienst bestrijdt deze constructies.
Een procedure had betrekking op een commanditaire vennootschap (CV), die was opgericht door een ziekenhuis. Het ziekenhuis was de commanditaire vennoot, een BV was de beherende vennoot. De CV kocht de benodigde ziekenhuisapparatuur en verhuurde deze aan het ziekenhuis. Over de huurprijs werd btw berekend. Ieder jaar werd op deze wijze een nieuwe BV en een nieuwe CV opgericht. Bij een boekenonderzoek vond de belastingdienst tussen de inkoopfacturen een verslag van een bespreking tussen de belastingadviseur en de controller van het ziekenhuis. Daaruit bleek dat de bedoeling was om na vijf jaar de aandelen van de BV te verkopen aan het ziekenhuis en een fiscale eenheid voor de omzetbelasting te vormen. De verhuur of de overdracht van de apparatuur kon dan zonder omzetbelasting gebeuren.
Naar het oordeel van Hof Arnhem was bij deze opzet sprake van misbruik van recht. Dat doet zich voor wanneer transacties in strijd met de bedoeling van de nationale wet en de Europese richtlijnen een belastingvoordeel opleveren, terwijl het doel van de betrokken handelingen geen ander is dan het verkrijgen van belastingvoordeel. Het hof vond aannemelijk dat de vorming van een fiscale eenheid, waardoor heffing van omzetbelasting over de huurtermijnen na de herzieningstermijn onmogelijk werd gemaakt, was voorzien. De voorgenomen vorming van een fiscale eenheid vormde een onderdeel van het geheel van transacties dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van recht in de beschouwingen moest worden betrokken. De opgezette constructie bood het ziekenhuis de mogelijkheid de omzetbelastingdruk op door haar te gebruiken goederen naar believen te verminderen. Daarom vond het hof het behalen van een belastingvoordeel als wezenlijk doel aannemelijk.