Een financiële instelling gaf obligatieleningen uit. Het bedrijf leende het daarmee verkregen geld uit aan haar moedermaatschappij in de vorm van deposito’s. Het bedrijf handelde bij het verstrekken van geld in de vorm van een deposito als ondernemer in de zin van de Wet Omzetbelasting 1968. De inspecteur meende dat geen sprake was van ondernemerschap omdat het bedrijf geen andere belastbare prestaties verrichtte dan het verstrekken van deposito’s. De inspecteur meende dit uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EG af te kunnen leiden. Volgens Hof Amsterdam handelt degene die bedrijfsmatig geld tegen vergoeding ter beschikking stelt als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De eis dat ook andere activiteiten worden verricht wordt niet gesteld.