De Wet op de Vennootschapsbelasting kent de deelnemingsvrijstelling. Deze regeling houdt in dat de voordelen die een vennootschap geniet uit een belang in een andere vennootschap niet belast zijn. Er geldt een aftrekuitsluiting voor kosten van deelnemingen. Deze aftrekuitsluiting valt, wanneer het gaat om meerderheidsbelangen in andere vennootschappen, binnen de werking van de bepaling in het EG-verdrag over de vrijheid van vestiging. Voor zover de aftrekuitsluiting het vrije kapitaalverkeer beperkt, is dat een onvermijdelijk gevolg van een belemmering van de vrijheid van vestiging. Een maatregel die zowel het vrije kapitaalverkeer als de vrijheid van vestiging beperkt moet dan in Europeesrechtelijk verband worden getoetst aan de bepalingen over de vrijheid van vestiging en niet aan de bepalingen over de vrijheid van kapitaalverkeer. Dat geldt ook voor beperkingen van het kapitaalverkeer met een land buiten de Europese Unie.
De bepalingen over de vrijheid van vestiging bieden geen bescherming als de kosten betrekking hebben op deelnemingen die zijn gevestigd buiten de EU of de EER. In een dergelijk geval is de aftrekuitsluiting van kosten van deelnemingen dus niet in strijd met Europese regelgeving.
In een procedure ging het om kosten bij de verkoop door een Nederlandse vennootschap in 2000 van drie meerderheidsdeelnemingen in de Verenigde Staten, Canada en Taiwan. De bij de verkoop gemaakte kosten werden aanvankelijk in rekening gebracht aan een gelieerde vennootschap. In 2002 werden de kosten alsnog doorberekend aan de Nederlandse vennootschap. Hof Arnhem was van oordeel dat het verbod op de aftrek van de verkoopkosten niet in strijd was met het EG-verdrag. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.