Ter financiering van de aankoop van een deelneming leende een BV in 2000 een bedrag van US$ 2.000.000 van haar moedermaatschappij. Bij de aflossing twee jaar later van een groot deel van deze lening behaalde de BV een koerswinst van € 390.000. Volgens de BV viel de koerswinst onder de deelnemingsvrijstelling.
De BV beriep zich op een arrest van de Hoge Raad waarin een dergelijke koerswinst werd aangemerkt als 'negatieve kosten'. Onder de ten tijde van dat arrest geldende wet waren kosten die verband hielden met een deelneming niet aftrekbaar. Op grond van het arrest behoorden koerswinsten als 'negatieve kosten' niet tot de kosten die verband hielden met een deelneming. Dat betekende dat koerswinsten en –verliezen bij het bepalen van de winst wel meegenomen moesten worden. Daarna is de tekst van de wet gewijzigd. Met ingang van 2002 behoren rente, kosten en valutaresultaten van geldleningen die zijn aangegaan in de zes maanden voorafgaande aan de verwerving van de deelneming, tot de deelnemingskosten.
Alleen de kosten en valutaresultaten die betrekking hadden op binnenlandse deelnemingen kwamen voor aftrek in aanmerking. Kosten en valutaresultaten die betrekking hadden op buitenlandse deelnemingen vielen onder de deelnemingsvrijstelling.
Omdat het hier een binnenlandse deelneming betrof was de koerswinst die werd behaald bij de aflossing van de lening belast.