Een handelaar in postzegels was ook de enige aandeelhouder van een BV. Ter financiering van de postzegelhandel leende de handelaar geld van zijn BV. De handelaar, de BV en de inspecteur sloten in april 1997 een vaststellingsovereenkomst over de leningen. Met ingang van 1 januari 1997 moest de handelaar jaarlijks een minimumbedrag aan rente en aflossing daadwerkelijk betalen aan de BV. De sanctie was dat het meerdere boven de afgesproken stand aan het einde van enig jaar als netto winstuitdeling aan de handelaar zou worden aangemerkt, waarbij de BV de verschuldigde dividendbelasting voor haar rekening zou nemen. De handelaar hield zich niet aan de vaststellingsovereenkomst en betaalde in 1997 geen rente en te weinig aflossing. De inspecteur corrigeerde het aangegeven inkomen over het jaar 1997 met een winstuitdeling ter grootte van de volledige schuld aan de BV. Er volgde een procedure voor Hof Amsterdam, waarin de handelaar zich op het standpunt stelde dat het belastbare inkomen hoger moest worden vastgesteld. De inspecteur nam het standpunt in dat het inkomen beduidend lager moest zijn. Het hof stelde vast dat geen geschil bestond over de hoogte van de aanslag en kwam aan een inhoudelijke beoordeling van de vaststellingsovereenkomst niet meer toe. De inspecteur verminderde de aanslag voor het jaar 1997 ambtshalve.

Ook in de volgende jaren hield de handelaar zich niet aan de gemaakte afspraken. Dat leidde tot correcties op de aangegeven inkomens. De vraag was of de inspecteur na de uitspraak van het hof over het jaar 1997 de bevoegdheid had om voor de latere jaren met een beroep op de vaststellingsovereenkomst winstuitdelingen bij het inkomen te tellen. De handelaar meende van niet, omdat door de aanvankelijke correctie over 1997 de hele schuld aan de BV was weggewerkt en omgezet in een dividenduitkering.

Hof Amsterdam oordeelde dat partijen aan de vaststellingsovereenkomst waren gebonden. De inspecteur heeft terecht de inkomens over de jaren 1997, zij het na ambtshalve vermindering, 1998 en 2000 gecorrigeerd en in overeenstemming met de vaststellingsovereenkomst gebracht. De Hoge Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Van belang was dat het gerechtshof in de procedure over het jaar 1997 niet was toegekomen aan de beoordeling van de vaststellingsovereenkomst. De ambtshalve verleende vermindering van de aanslag 1997 kon niet worden aangemerkt als misbruik van macht van de kant van de inspecteur, omdat de handelaar in de procedures over de jaren 1998 en 2000 het hof kon vragen om uitleg van de vaststellingsovereenkomst.