Bij de verkoop van aanmerkelijk belangaandelen moet inkomstenbelasting worden betaald over de daarbij behaalde winst. Iemand heeft een aanmerkelijk belang als hij 5% of meer van de aandelen in een BV heeft. In de aangifte over het jaar van verkoop moet het voordeel uit aanmerkelijk belang worden opgenomen.
Iemand had alle aandelen in een BV. Van deze aandelen had hij 48% direct in bezit, de overige 52% was in bezit van een Beheer BV. Bij de verkoop van alle aandelen in de BV behaalde de aandeelhouder een inkomen uit aanmerkelijk belang van ruim € 737.000.
De belastingdienst had de beschikking over de akte van aandelenoverdracht, maar bij de beoordeling van de akte werd het belang van de akte voor de inkomstenbelasting niet onderkend. De aangiften vennootschapsbelasting van de BV's werden door een andere adviseur verzorgd dan de aangiften inkomstenbelasting. De IB-adviseur was niet betrokken bij de verkoop van het aanmerkelijk belang. Deze adviseur verzuimde in de aangifte IB voor het jaar 2002 het inkomen uit aanmerkelijk belang aan te geven. De toename van het box 3-vermogen in dat jaar van € 536.204 vormde voor hem geen aanleiding voor verder onderzoek of voor vragen. De aanmerkelijk belanghouder had aan de IB-adviseur alle relevante informatie verstrekt om de aangifte te kunnen maken. De belastingdienst volgde aanvankelijk de ingediende aangifte maar legde later een navorderingsaanslag op. Omdat de belastingdienst beschikte over de benodigde gegevens ten tijde van het opleggen van de oorspronkelijke aanslag, was er geen sprake van een nieuw feit. Een nieuw feit is een voorwaarde voor het opleggen van een navorderingsaanslag. Er is alleen geen nieuw feit nodig bij kwade trouw van de belastingplichtige.
De rechtbank constateerde kwade trouw bij de IB-adviseur. Door zijn manier van handelen aanvaardde de IB-adviseur de kans dat naar een te laag bedrag aangifte werd gedaan. De rechtbank rekende de kwade trouw van de IB-adviseur toe aan de aanmerkelijk belanghouder.