Wanneer aanvankelijk te weinig belasting is geheven kan de belastingdienst dat corrigeren door het opleggen van een navorderingsaanslag, mits zij over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. Een nieuw feit is een feit dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Los van het bestaan van een nieuw feit mag de inspecteur navorderen als de belastingplichtige te kwader trouw is. Dat doet zich voor als de belastingplichtige opzettelijk onjuiste gegevens in zijn aangifte opneemt of als hij de inspecteur opzettelijk niet de juiste gegevens verstrekt.
De inspecteur bracht bij de behandeling van iemands aangifte inkomstenbelasting over 1997 correcties aan in het bedrag aan rente en kosten van leningen voor de eigen woning. In de aangiften voor de jaren 1999 tot en met 2002 werd bij het bedrag aan rente van de eigen woning geen rekening gehouden met de in 1997 aangebrachte correcties. De aanslagen voor deze jaren werden telkens conform de aangiften opgelegd. Na ontdekking van de fout legde de inspecteur navorderingsaanslagen op met boetes.
Volgens Hof Den Bosch had de inspecteur al bij het opleggen van de primitieve aanslag de geclaimde renteaftrek kunnen en moeten verifiëren. Er was geen sprake van een nieuw feit. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. De inspecteur hoeft alleen in bijzondere gevallen een nader onderzoek in te stellen.
Volgens de Hoge Raad deed zich een dergelijk bijzonder geval hier voor. In het licht van de gemaakte afspraak over de aftrekbare rente in het jaar 1997 had de aanmerkelijke stijging van de in 1999 in aftrek gebrachte rente aanleiding moeten vormen om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte over 1999. Dat betekende dat het hof terecht van oordeel was dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte en dus niet mocht navorderen.