Een bloemenkweker die gebruik gemaakt had van de diensten van een VOF werd door de belastingdienst aansprakelijk gesteld voor een deel van de niet betaalde belastingschulden van de VOF. De werkzaamheden werden verricht door Polen, die vennoten in de VOF zouden zijn. De belastingdienst merkte de Polen echter aan als werknemers van de VOF en legde naheffingsaanslagen loonbelasting op. Omdat de VOF deze niet betaalde stelde de ontvanger vervolgens de kweker aansprakelijk voor een deel van de onbetaald gebleven belastingschulden van de VOF. Hof Den Haag was van oordeel dat de Polen werknemers van de VOF waren en passeerde het aanbod van de kweker om tegenbewijs te leveren. Het hof passeerde het aanbod omdat het zou gaan om een niet voor bewijslevering vatbaar zijnde kwalificatie van feiten. Anders dan het hof oordeelde hadden de stellingen van de kweker dat de Polen globaal gelijkgerechtigd waren en dat zij deelden in de winst en het verlies geen betrekking op de kwalificatie van feiten, maar ging het om feiten die voor bewijslevering vatbaar waren en die van belang konden zijn voor de beantwoording van de vraag of er sprake was van schijnhandelingen.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Amsterdam. Hof Amsterdam was van oordeel dat de Polen als werknemers van de VOF door de VOF ter beschikking waren gesteld aan de kweker als inlener van personeel. De kweker was hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting en de omzetbelasting die de VOF verschuldigd was voor het verrichten van werkzaamheden en het ter beschikking stellen van de Polen.