Overdrachtsbelasting wordt niet alleen geheven bij de verkrijging van een onroerende zaak, maar ook bij de verkrijging van aandelen in een onroerende zaakvennootschap. Dat is een vennootschap waarvan de bezittingen voor 70% of meer uit onroerende zaken bestaan. De aandelen in een dergelijke vennootschap worden voor de heffing van de overdrachtsbelasting aangemerkt als een onroerende zaak. Er wordt alleen overdrachtsbelasting geheven wanneer de verkrijger zelf of samen met een verbonden lichaam of persoon voor 1/3 deel van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is of wordt.

De belastingdienst legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan een stichting die minder dan 1/3 gedeelte van het geplaatste kapitaal van een onroerende zaakvennootschap had verkregen. Op die grond kon geen aanslag worden opgelegd. De belastingdienst stelde zich op het standpunt dat er sprake was van verbonden lichamen en verbonden natuurlijke personen. Gezamenlijk voldeden zij wel aan het kwantitatieve criterium. Hof Arnhem vond dat de belastingdienst er niet in was geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake was van verbonden lichamen of personen.

In een eerder stadium van de procedure voerde de belastingdienst als subsidiair standpunt aan dat er een spreidingsconstructie was opgezet met geen ander doel dan het vermijden van de heffing van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van de aandelen in een onroerende zaakvennootschap.

De bijzondere bepaling die heffing van overdrachtsbelasting mogelijk maakt bij de verkrijging van aandelen in een vennootschap is een antimisbruikbepaling. De strekking van deze bepaling is te voorkomen dat door het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Omdat in de praktijk was gebleken dat door het spreiden van het aandelenbezit de heffing van overdrachtsbelasting eenvoudig kon worden ontlopen, heeft de wetgever ingegrepen. Door een uitgebreide en gedetailleerde regeling te treffen waardoor ook naar verbonden personen en lichamen wordt gekeken is een dam opgeworpen tegen spreidingsconstructies. Omdat de belastingdienst er niet in slaagde om de onderlinge verbondenheid aannemelijk te maken, was de bewuste spreiding van het aandelenbezit niet in strijd met doel en strekking van de wet. Het hof vernietigde daarom de opgelegde naheffingsaanslag. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof.