Een werknemer die door zijn werkgever eerder was aangesproken op drankgebruik onder werktijd, maar die ontkende een drankprobleem te hebben, werd, terugkomend van een lunchafspraak, door de politie aangehouden. Vanwege een te hoog alcoholpromillage kreeg de werknemer een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Daarop volgde een officiële waarschuwing van de werkgever. Na een periode van ziekte- en vakantieverlof hervatte de werknemer zijn werk. Zijn werkgever nam hem enkele malen een blaastest af. Bij een van deze tests werd een promillage gemeten van 1,2. De werkgever ontsloeg de werknemer op staande voet. De werknemer beriep zich op de vernietigbaarheid van het ontslag. Voor het geval het ontslag op staande voet ongeldig was diende de werkgever een verzoek tot ontbinding wegens gewichtige redenen in bij de kantonrechter.
Volgens de kantonrechter was de werknemer niet betrouwbaar, gezien de mededelingen die hij over zijn alcoholgebruik aan zijn werkgever had gedaan. Desondanks had hij een nieuwe kans gekregen, zij het onder voorwaarden. De werknemer had zich moeten realiseren dat het aan hem was om het geschade vertrouwen te herstellen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer bij de laatste test direct had moeten aangeven dat en wat hij had gedronken. Er was sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Vanwege het langdurige dienstverband en het in eerdere jaren voldoende functioneren vond de kantonrechter dat de werknemer recht had op een ontslagvergoeding, met een c- factor van 0,25 gezien de mate van verwijtbaarheid van het ontslag aan de werknemer.