De general manager van een bedrijf werkte op basis van een arbeidscontract voor de duur van een jaar, zonder de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Het was het tweede arbeidscontract tussen de werkgever en de werknemer. Korte tijd na de ingang van het tweede contract diende de general manager een ontbindingsverzoek in bij de kantonrechter. De reden die werd aangevoerd in het ontbindingsverzoek was de verstoorde verhouding met de buitenlandse directeur van het bedrijf. Deze directeur had de verantwoordelijkheden van de general manager beperkt en had hem meerder malen beledigd en gekleineerd. Onderdeel van het verzoek was een ontbindingsvergoeding die gelijk was aan het salaris over de resterende termijn. De kantonrechter had geen moeite met de vaststelling van een verstoring van de arbeidsrelatie tussen partijen. Dat bracht de kantonrechter tot de beslissing dat de arbeidsovereenkomst ontbonden diende te worden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op een ontbindingsvergoeding. Al aan het einde van de eerste arbeidsovereenkomst speelde de onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden van de general manager. Ook was de werknemer al tijdens de duur van de eerste arbeidsovereenkomst bekend met het taalgebruik en de toonzetting van zijn directeur. Desondanks ging de werknemer een nieuw arbeidscontract aan, inclusief een belastend non-concurrentiebeding en een relatiebeding. Volgens het tweede contract zouden de taken en bevoegdheden van de general manager nog worden ingevuld door de directeur. Toen deze werden ingevuld was de general manager daar niet blij mee. Vervolgens stuurde hij aan op beëindiging van de dienstbetrekking, hoewel zijn werkgever vond dat hij niet weg hoefde.

De kantonrechter kwam tot de conclusie dat de wens van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te ontbinden geheel in diens risicosfeer lag, omdat hij wist waaraan hij begon toen hij voor de tweede keer tekende.