Volgens de CAO van een groot bedrijf eindigde de dienstbetrekking van een werknemer in ieder geval door het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, zonder dat opzegging nodig was.
De werkgever kende een flexibele pensioenregeling op grond waarvan werknemers op de eerste dag van de maand waarin zij de leeftijd van 62 jaar bereikten met prepensioen konden gaan. Wanneer werknemers van die regeling gebruik maakten zou de dienstbetrekking eindigen op de ingangsdatum zonder dat opzegging nodig was. Om niet of later gebruik te maken van de flexibele pensioenregeling was instemming van de werkgever vereist.
De werkgever deelde aan twee werknemers mee, dat hun arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2009 respectievelijk per 1 november 2009 was geëindigd omdat zij de prepensioengerechtigde leeftijd hadden bereikt. Beide werknemers wilden echter gewoon blijven werken.
De werkgever meende dat hij op grond van de CAO werknemers kon verplichten om gebruik te maken van de prepensioenregeling. De werkgever erkende dat er een leeftijdsonderscheid werd gemaakt, maar hij meende daarvoor een objectieve rechtvaardiging te hebben. Die bestond eruit dat de werkgever het personeelsbestand wilde verkleinen door oudere werknemers verplicht gebruik te laten maken van de prepensioenregeling en hen vervolgens om die reden te ontslaan. De kantonrechter vond het gemaakte leeftijdsonderscheid niet objectief gerechtvaardigd. De kantonrechter honoreerde de vordering van de werknemers tot wedertewerkstelling.