De Gemeentewet bevat niet alleen de grondslag voor de onroerende zaakbelasting maar ook voor de belastingheffing van woon- en bedrijfsruimten die niet onroerend zijn. Daarbij is met name gedacht aan woonboten en woonwagens. Toch betekent dat niet dat de onroerende zaakbelasting niet van toepassing kan zijn op een woonboot. De Gemeentewet sluit aan bij het onderscheid tussen onroerende en roerende zaken uit het Burgerlijk Wetboek. Onroerende zaken zijn grond en de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 2002 zijn drijvende steigers die door middel van beugels zijn verbonden met in de bodem verankerde meerpalen onroerend. Onder verwijzing naar dat arrest vond Hof Arnhem dat een woonboot die op gelijke wijze was vastgelegd ook met de grond was verenigd. Vervolgens moest worden beoordeeld of sprake was van een duurzame vereniging. Om de woonboot op zijn ligplaats te krijgen moest een dijk tijdelijk worden doorgebroken. Het was niet mogelijk om de woonboot in zijn geheel te verplaatsen. De woonboot was met het land verbonden om toegang tot de boot te krijgen en was aangesloten op de riolering en de nutsvoorzieningen. Dit alles bracht het hof tot de conclusie dat de woonboot bedoeld was om op zijn plaats te blijven. Daarmee was de woonboot een onroerende zaak geworden, die binnen het toepassingsbereik van de Wet WOZ en de OZB viel.
In cassatie oordeelde de Hoge Raad anders. Een schip is in het algemeen een roerende zaak. Een schip wordt niet verenigd met de bodem door een verbinding die toelaat dat het schip met de waterstand mee beweegt. Nu moet nog onderzocht worden of de woonboot door een duurzame verbinding met de oever onroerend is geworden. De Hoge Raad benadrukt dat daarvoor meer nodig is dan de aansluiting op nutsvoorzieningen en riolering.