Gemeenten kunnen de kosten van het aanbrengen van voorzieningen verhalen op de eigenaren van onroerende zaken die van deze voorzieningen profiteren door het instellen van een baatbelasting. De belasting mag niet hoger zijn dan de kosten van de aan te brengen verbeteringen, terwijl in die kosten geen kosten van (achterstallig) onderhoud mogen zitten. Voor de geldigheid van een belastingverordening is een kostenbesluit nodig, waaruit blijkt wat de geschatte kosten zijn en welk deel van de kosten wordt verhaald door de baatbelasting.
Uit het kostenbesluit bij de gemeentelijke baatbelasting 1996 van Geleen bleek dat de kosten van de uitvoering van het Centrumplan werden begroot op ƒ 19.625.000. Een bedrag van
ƒ 4.700.000 zou door middel van de baatbelasting worden verhaald. Het Centrumplan omvatte ook onderhoudswerkzaamheden.
Hof Den Bosch was van oordeel dat het bekostigingsbesluit niet voldeed aan de wettelijke eis dat de lasten daaruit bleken. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Wanneer in het bekostigingsbesluit is vermeld welk vast bedrag zal worden verhaald, hoeft niet te worden vermeld wat de lasten zijn van de tot stand te brengen voorzieningen. De vermelding van een te verhalen bedrag biedt voldoende rechtszekerheid. Als de lasten later blijken af te wijken van de eerdere schatting kan het te verhalen bedrag in de belastingverordening wel lager vastgesteld worden dan in het bekostigingsbesluit, maar niet hoger. Hof Arnhem heeft na verwijzing door de Hoge Raad de zaak verder behandeld. Volgens het hof is er geen sprake van het aanbrengen van nieuwe voorzieningen of van verbetering van voorzieningen. De werkzaamheden die door de gemeente zijn uitgevoerd kunnen niet door middel van een baatbelasting worden verhaald.