De eigenaar van een binnenscheepvaartonderneming woonde in Nederland. De onderneming had twee schepen die waren ingeschreven in het binnenscheepvaartregister van Duitsland met een Duitse haven als thuishaven. Beide schepen voeren onder Duitse vlag. De kapiteins van de schepen hadden de Nederlandse nationaliteit. Het vaargebied lag hoofdzakelijk in het zogeheten ARA-gebied, dat is de regio Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen.
De eigenaar claimde in zijn aangifte inkomstenbelasting aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de winst uit zijn onderneming en om vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen. De inspecteur wees deze verzoeken af. In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag dat de thuishaven van het schip in Nederland lag. Ten opzichte van de overige relevante omstandigheden is bij de beoordeling van de feitelijke thuishaven de formele thuishaven van het schip van ondergeschikt belang. Dat geldt ook voor de vlag waaronder een schip vaart. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof.


