Beleggen via een commanditaire vennootschap (CV) kan gunstig zijn door gebruik te maken van de mogelijkheden die het ondernemersregime biedt. Bijzondere CV’s ten behoeve van de film- en de scheepvaartindustrie zijn bekende beleggingsconstructies.

 

Een film-CV was opgezet om een bepaald kapitaal in te zamelen voor de productie van een film. Omdat het niet lukte om de benodigde financiële middelen op tijd bijeen te krijgen werd de productie van de film voortijdig beëindigd. In verband met de voortijdige beëindiging ontvingen de participanten in de film-CV een schadevergoeding van het emissiehuis dat destijds de CV had opgezet. Het emissiehuis betaalde de schadevergoeding omdat het bij de beleggers ten onrechte de verwachting had gewekt dat zij met de CV een "gegarandeerd minimum rendement" zouden behalen. De inspecteur rekende deze vergoeding tot de winst van de participanten. Een van de participanten meende dat de vergoeding ofwel tot zijn privévermogen behoorde omdat de onderneming gestaakt was ofwel onderdeel was van de (vrijgestelde) stakingswinst. Naar het oordeel van de rechtbank had de ontvangen vergoeding betrekking op het door de participant als commanditaire vennoot geleden verlies. De vergoeding vormde daarom nagekomen jaarwinst van de participant en was normaal belast.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag dat de waarde van de vordering op het emissiehuis ten tijde van de staking onvoldoende vaststond om over te kunnen gaan naar het privévermogen.