Het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een eigen BV of aan de onderneming van de partner of een andere verbonden persoon wordt fiscaal aangemerkt als een werkzaamheid. De opbrengst daarvan is belast in box 1. Dat geldt ook voor het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de BV waarin een familielid een aanmerkelijk belang heeft, op voorwaarde dat de terbeschikkingstelling maatschappelijk ongebruikelijk is. Het verstrekken van een lening door ouders aan hun kinderen in het kader van een bedrijfsopvolging is op zichzelf in het maatschappelijk verkeer niet ongebruikelijk. Die ongebruikelijkheid kan wel ontstaan door het stellen van afwijkende voorwaarden.

In een procedure voor de rechtbank Breda was in geschil of het verstrekken door een vader van een lening van ƒ 10.285.000 aan een BV van zijn kinderen, gelet op de leningvoorwaarden, maatschappelijk ongebruikelijk was. De vader had het geld gekregen als liquidatie-uitkering van zijn eigen BV na de verkoop van haar werkmaatschappijen aan de BV van zijn kinderen. In feite werd dus de betaalde koopsom teruggeleend. De jaarlijkse rente bedroeg 6%. Er was geen aflossingsschema opgesteld en er waren geen zekerheden verstrekt door de BV of haar aandeelhouders. Bijkomend aspect was dat de schuldeiser ook bestuurder was van de BV.

De rechtbank vond de lening niet ongebruikelijk omdat deze binnen de familie in het kader van de bedrijfsopvolging was aangegaan en omdat het in de macht van de schuldeiser als bestuurder van de BV lag om te beslissen of en in welke mate op de lening afgelost zou worden. Uit het gegeven dat de lening door de BV binnen vier jaar is afgelost kon volgens de rechtbank worden afgeleid dat de BV voldoende solvabel was en dat vanwege de familieverhoudingen en de zeggenschap geen zekerheid nodig was. De inspecteur vond de herkomst van het geleende geld nog een argument voor de ongebruikelijkheid van de lening. De rechtbank was het daar niet mee eens omdat noch in de wettekst, noch in de wetsgeschiedenis eisen worden gesteld aan de herkomst van een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel. In hoger beroep onderschreef Hof Den Bosch de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris heeft het ingestelde cassatieberoep ingetrokken. Een iets lagere rente dan de bank, het aanvankelijk ontbreken van een aflossingsverplichting en het ontbreken van zekerheden is binnen familieverhoudingen niet ongebruikelijk. In familieverhoudingen wordt vaker op vergelijkbare voorwaarden een onderneming overgedragen. De vergelijking met de situatie zoals die tussen de overnameholding en een bank zou zijn overgekomen is niet het juiste toetsingskader voor de maatschappelijke ongebruikelijkheid.