Tot 1 juli 2011 moest een ondernemer die een auto van de zaak ook privé gebruikte in zijn laatste aangifte omzetbelasting over een kalenderjaar een bedrag aan btw opnemen. Deze btw-correctie was 12% van de forfaitaire bijtelling in de inkomstenbelasting. Het percentage van de forfaitaire bijtelling is door de jaren heen meerdere malen gewijzigd. In een procedure over de btw-correctie heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU. Volgens het Hof van Justitie EU is de btw-correctie geen aftrekbeperkende maatregel. Voor de aftrek van voorbelasting maakt het geen verschil of de auto alleen zakelijk of ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Pas daarna wordt het privégebruik van de auto aan belasting onderworpen.
Het op forfaitaire wijze berekenen van verschuldigde omzetbelasting is op zich niet verboden, aangezien de lidstaten ter zake een zekere beoordelingsvrijheid hebben. Wel moet dan aan het evenredigheidsbeginsel worden voldaan. Dat houdt in dat de omzetbelasting evenredig moet zijn aan de omvang van het privégebruik. Daarnaast moet worden voorkomen dat een ondernemer, die een tot zijn onderneming bestemd goed ook privé gebruikt, beter af is dan een eindgebruiker door de aftrek van btw. Of de Nederlandse regeling aan die voorwaarden voldoet, zal de Hoge Raad moeten bepalen.


