Inwoners van Nederland zijn in Nederland belastingplichtig voor hun gehele inkomen, ongeacht waar zij dit hebben verdiend. Dat betekent dat in Nederland wonende ondernemers die hun bedrijf geheel of gedeeltelijk in het buitenland drijven, in principe over de gehele winst in Nederland belasting moeten betalen. Ondernemers die voldoen aan het urencriterium hebben recht op een aantal fiscale faciliteiten, waaronder de zelfstandigenaftrek. Het urencriterium houdt in dat de ondernemer in een kalenderjaar tenminste 1.225 uur aan de onderneming moet besteden en tevens de helft van zijn arbeidstijd. Voor het urencriterium maakt het niet uit of de onderneming in het binnenland is gevestigd of niet.
Ook in het buitenland wonende ondernemers die in Nederland een onderneming drijven hebben recht op zelfstandigenaftrek indien zij voldoen aan het urencriterium. Voor hen gold echter de beperking dat alleen de uren die zij besteedden aan het in Nederland gevestigde deel van de onderneming meetelden voor het urencriterium. Dat kon ertoe leiden dat de in het buitenland wonende ondernemer geen recht had op zelfstandigenaftrek, ondanks dat hij in totaal meer dan 1.225 uur aan zijn onderneming besteedde. De Nederlandse Wet IB 2001 biedt buitenlandse belastingplichtigen de mogelijkheid om te kiezen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige. Als een in het buitenland wonende ondernemer die keuze maakt, tellen alle aan de onderneming bestede uren mee voor het urencriterium.
Het Hof van Justitie EU heeft in antwoord op door de Hoge Raad gestelde vragen gezegd dat de Nederlandse regeling voor buitenlandse belastingplichtigen een verboden belemmering vormt van de vrijheid van vestiging. De keuzemogelijkheid voor behandeling als binnenlands belastingplichtige neemt die belemmering niet weg volgens het Hof van Justitie EU.
De procedure had betrekking op een in Duitsland wonende ondernemer die daar een glastuinbouwbedrijf heeft. In Nederland had hij een vaste inrichting. In het jaar 2001 werkte de ondernemer in Duitsland meer dan 1.225 uur voor zijn onderneming, maar voor de vaste inrichting in Nederland werd het urencriterium niet gehaald.
De Hoge Raad heeft in deze procedure nu de einduitspraak gedaan. Volgens de Hoge Raad heeft Hof Den Bosch terecht alle uren die de ondernemer in 2001 besteedde aan zijn onderneming, dus inclusief de uren voor de Duitse vestiging, meegeteld voor het urencriterium. Omdat partijen uiteindelijk eenstemmig van mening waren dat de zelfstandigenaftrek in zijn geheel in aftrek moest worden gebracht op de Nederlandse winst, sloot de Hoge Raad zich daar zonder nadere beoordeling van de juistheid van dit standpunt bij aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de zelfstandigenaftrek gold niet slechts de Nederlandse winst, maar de totale jaarwinst van de ondernemer als uitgangspunt.