Een in Frankrijk wonende aandeelhouder van een in Nederland gevestigde BV kocht van deze BV een pand in Nederland. Op de dag van aankoop verkocht hij het pand door met een winst van € 75.000. De Nederlandse belastingdienst belastte de winst op de aan- en verkoop van het pand als resultaat uit overige werkzaamheden.
De aandeelhouder meende dat Nederland op grond van het belastingverdrag met Frankrijk geen heffingsrecht met betrekking tot het genoten voordeel had. Volgens het belastingverdrag mogen echter de voordelen uit de vervreemding van in Nederland gelegen onroerende goederen in Nederland worden belast. De belastingdienst had het voordeel dus terecht belast. De aandeelhouder slaagde er niet in om te bewijzen dat het door hem behaalde voordeel minder bedroeg dan € 75.000.
De aandeelhouder had als subsidiair standpunt ingenomen dat het voordeel uit de transactie als een verkapte dividenduitkering moest worden aangemerkt. In dat geval zou het voordeel niet tegen het progressieve tarief in box 1 maar tegen het vaste tarief van 25% in box 2 belast zijn. Wanneer een voordeel zowel aan box 1 als aan box 2 kan worden toegerekend, wijst de rangorderegeling van de Wet IB 2001 dat voordeel toe aan box 1. Omdat hier niet in geschil was dat het genoten voordeel als resultaat uit overige werkzaamheden tot het inkomen uit box 1 kon worden gerekend, viel het voordeel op grond van de rangorderegeling in box 1.


