De belastingdienst legde uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting op wegens de invoer van een auto, daarbij uitgaande van het standpunt dat de belanghebbende de rechten bij invoer wilde ontduiken. De belanghebbende meende recht te hebben op een vrijstelling. Volgens Hof Amsterdam is bepalend voor het al dan niet terecht uitnodigen tot betaling of de belanghebbende in redelijkheid had kunnen menen dat de tenaamstelling van de auto doorslaggevend was voor de toepasselijkheid van de vrijstelling. De Hoge Raad is van oordeel dat dit niet voldoende is. De betrokkene moet zich ervan bewust zijn geweest dat door zijn handelen rechten bij invoer zouden worden ontdoken of dat er een aanmerkelijke kans bestond dat daardoor rechten bij invoer zouden worden ontdoken. Van op ontduiking van de rechten bij invoer gericht handelen is sprake indien een persoon een strafrechtelijk vervolgbare handeling heeft verricht als gevolg waarvan het juiste bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer niet is komen vast te staan. Het oogmerk van het handelen moet zijn het ontduiken van de rechten bij invoer. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. De zaak werd verwezen naar Hof Amsterdam. Het hof was van oordeel dat, gelet op de duidelijke bewoordingen van de verstrekte vergunningen, de betrokkene zich ten volle ervan bewust is geweest dat door de verkoop en het niet informeren van de inspecteur over de verkoop douanerechten en omzetbelasting werden ontdoken. Het handelen en nalaten van de betrokkene was gericht op ontduiking van deze belastingen.