Bij de verkoop van minerale oliën kan accijns verschuldigd zijn.

Een bedrijf dat zich bezighield met het inzamelen, op- en overslaan en verwerken van afvalstoffen verkocht verontreinigde minerale oliën aan andere bedrijven. De afnemers bewerkten de afvalolie om deze daarna te kunnen gebruiken als brandstof. De inspecteur legde naheffingsaanslagen accijns en brandstoffenbelasting op.

Volgens de Wet op de Accijns worden minerale oliën, waarvoor geen specifiek accijnstarief geldt, aan de accijns onderworpen als zij bestemd zijn voor gebruik of worden verkocht als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof.

Hof Den Haag was van oordeel dat de afvalolie, gelet op het gebruik ervan, op het moment van aflevering een minerale olie was die wordt gebruikt als brandstof voor verwarming. De noodzakelijke behandeling die aan dat gebruik voorafging vond het Hof niet van belang.

Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het Hof niet juist. Ook als bewerking van de afvalolie niet per se noodzakelijk was, had de afvalolie niet de bestemming van brandstof. Die bestemming zou de afvalolie slechts hebben als de afvalolie te koop was aangeboden aan afnemers die het product zonder voorafgaande bewerking als brandstof voor verwarming zouden aanwenden. Uit de feiten blijkt dat dit niet het geval was. De afvalolie was niet onderworpen aan de heffing van accijns. Om die reden was afvalolie evenmin onderworpen aan de heffing van brandstoffenbelasting.