De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag inkomstenbelasting uitgaan van de juistheid van de aangifte. Dat betekent dat de inspecteur in beginsel geen nader onderzoek naar de juistheid van de in de aangifte opgenomen gegevens hoeft in te stellen. Pas indien de inspecteur na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangifte, aan de juistheid van de inhoud in redelijkheid behoort te twijfelen, moet hij een nader onderzoek instellen.

 

Nadat iemand gedurende een reeks van jaren in zijn aangifte inkomstenbelasting een verlies uit onderneming had aangegeven, stelde de belastingdienst een onderzoek in naar de aard van de activiteiten. Dat leidde tot de constatering dat wat als onderneming werd gepresenteerd geen onderneming was. De belastingdienst legde vervolgens navorderingsaanslagen op. De belanghebbende nam het standpunt in dat het voor navordering vereiste nieuwe feit ontbrak, omdat de inspecteur al eerder een onderzoek had moeten instellen. In zijn opvatting had de inspecteur aan de juistheid van de aangegeven verliezen uit onderneming moeten twijfelen vanwege de hoogte van de verliezen en de aard van de onderneming. Het ging overigens om een paardenfokkerij. Naar het oordeel van Hof Amsterdam was er voor de inspecteur geen reden om aan de aangiften te twijfelen, omdat het niet ongebruikelijk is dat in de aanloopfase van een onderneming verliezen worden geleden.