Leningen die aandeelhouders aan een vennootschap verstrekken moeten zakelijk zijn. Is dat niet het geval, dan bestaat de kans dat een eventuele afwaardering niet ten laste van de winst kan worden gebracht omdat de lening eigenlijk een kapitaalverstrekking is.
Dat deed zich voor bij een BV die samen met twee anderen voor € 1 alle aandelen in een andere BV kocht. De BV stelde zich bij de aankoop tegenover de bank borg voor de dochter-BV, zonder voor de borgstelling een vergoeding te ontvangen. De bank sprak de BV in hetzelfde jaar uit hoofde van de borgstelling aan voor een bedrag van € 880.000. Aan het einde van dat jaar bedroeg de vordering van de BV op de dochter ruim € 1,5 miljoen. In de twee volgende jaren liep het saldo van de vordering op tot ruim € 2 miljoen. De andere aandeelhouders leenden geen geld aan de dochter-BV.
In de aangifte vennootschapsbelasting over 2004 nam de BV een voorziening voor de lening op de dochter op van 50% van de vordering per ultimo 2004. De vraag was of dit bedrag ten laste van het resultaat kon worden gebracht.
Volgens de rechtbank was dit niet het geval. Uit de aankoopprijs van € 1 voor de aandelen kan worden afgeleid dat de BV bij aankoop vrijwel niets waard was. Een zakelijke vergoeding voor de garantstelling ontbrak, evenals de verwachting dat de dochter-BV op korte termijn winstgevend zou worden. Het uit hoofde van de borgstelling betaalde bedrag was daarom informeel kapitaal. Ook van de later verstrekte leningen kon niet zonder meer worden aangenomen dat die zakelijk waren. De rechtbank nam aan dat de BV een debiteurenrisico had geaccepteerd dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De afwaardering van de vordering kon daarom niet ten laste van de winst worden gebracht.


