In het jaar 2004 waren ziektekosten nog als buitengewone uitgaven aftrekbaar voor zover zij hoger waren dan een inkomensafhankelijke drempel.
Een ouder die uitgaven had gedaan in verband met de drugsverslaving van haar dochter, claimde aftrek van deze uitgaven. De huisarts had de dochter voor behandeling van haar drugsverslaving verwezen naar een kliniek. Omdat daar geen plaats was werd de dochter op de wachtlijst geplaatst. Vanwege de ernst van de situatie vertrok de ouder met de dochter naar Polen voor een afkickbehandeling. De inspecteur weigerde de aftrek van deze kosten omdat er geen sprake was van een opname in een bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geregelde inrichting. In 2005 werd de dochter alsnog in Nederland behandeld in de eerdergenoemde kliniek voor haar drugsverslaving.
De rechtbank was van oordeel dat de ouder niet aannemelijk had gemaakt dat haar dochter in 2004 in aanmerking kwam voor opname in een AWBZ-geregelde instelling en weigerde daarom de aftrek van buitengewone uitgaven.
Hof Den Haag vond wel bewezen dat de drugsverslaving in het jaar 2004 zo ernstig was dat de dochter recht had op opname. Volgens het hof bleek dat uit de opname in 2005 en de plaatsing op de wachtlijst als gevolg van plaatsgebrek in 2004 voor eenzelfde behandeling. Het hof stond de aftrek van de met de behandeling in Polen gemoeide kosten toe.


