Iemand heeft een aanmerkelijk belang in een vennootschap wanneer hij 5% of meer van de aandelen bezit. Op de meerwaarde van aandelen die een aanmerkelijk belang vormen rust een belastingclaim van 25%. Onder meer bij verkoop van dergelijke aandelen komt de claim tot uitdrukking. Deze bepaling geldt ook voor in het buitenland wonende aanmerkelijk belanghouders van in Nederland gevestigde vennootschappen. Door de werking van belastingverdragen is het effect meestal beperkt, omdat de heffing over vervreemdingswinsten toekomt aan het woonland.
Een Nederlandse die in België woonde richtte een in Nederland gevestigde BV op. Toen zij in 2001 naar Nederland verhuisde was zij nog steeds enig aandeelhoudster van de BV.
De belastingdienst stelde in een beschikking de verkrijgingsprijs van de aandelen in de BV vast op de historische kostprijs. De vraag is of dat juist was omdat hierdoor geen rekening werd gehouden met de waardestijging van de aandelen tot de datum van verhuizing naar Nederland. Wanneer de aanmerkelijk belanghouder voorheen niet in Nederland had gewoond en de BV in het buitenland gevestigd was, zou de verkrijgingsprijs van de aandelen niet op de historische kostprijs zijn gesteld, maar op de waarde op de datum van immigratie.
Naar het oordeel van de rechtbank Breda is in een dergelijke situatie geen sprake van een belemmering van de vrijheid van vestiging.


