Ondernemers die winst behalen bij de verkoop van een bedrijfsmiddel kunnen de belastingbetaling over die winst uitstellen door de vorming van een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt afgeboekt op investeringen in andere bedrijfsmiddelen in het jaar van verkoop of de drie daarop volgende jaren. De ondernemer moet wel het voornemen hebben om tot herinvestering over te gaan. Ontbreekt dat voornemen, dan kan hij geen herinvesteringsreserve vormen. Vorming van een herinvesteringsreserve is niet mogelijk wanneer de boekwinst wordt behaald van een bezitting die geen bedrijfsmiddel is, maar bijvoorbeeld voorraad.
In een procedure voor Hof Amsterdam was inzet van het geschil de kwalificatie van grond als bedrijfsmiddel dan wel als voorraad. Het ging om grond die de ondernemer al had doorverkocht voordat deze aan hem was geleverd. De ondernemer moest bewijzen dat hij de grond had aangekocht om als bedrijfsmiddel te dienen. Hij stelde dat hij het voornemen had om op de grond een bedrijfsverzamelgebouw te bouwen voor de verhuur. De ondernemer meende dat de verkoop voordat dit voornemen tot uitvoering was gebracht, niet van belang was voor de kwalificatie als bedrijfsmiddel. Het hof vond dat de ondernemer er niet in was geslaagd om te bewijzen dat hij de bedoeling had om de grond bedrijfsmatig te exploiteren ten tijde van de aan- of verkoop of ten tijde van de latere levering. Dat betekende dat de grond geen bedrijfsmiddel was voor de ondernemer, zodat de bij verkoop van de grond behaalde winst niet in een herinvesteringsreserve kon worden opgenomen.
De ondernemer deed nog een beroep op de zogenaamde ruilarresten van de Hoge Raad. Die arresten staan uitstel van winstneming toe bij de verkoop van andere zaken dan bedrijfsmiddelen op voorwaarde dat na de verkoop zaken worden aangekocht die zowel functioneel als economisch de plaats innemen van de verkochte zaken. De ondernemer had na de verkoop van de grond wel andere percelen grond aangekocht, maar die namen niet dezelfde plaats in zijn vermogen in. De later aangekochte percelen waren bestemd om daarop onroerende zaken te bouwen voor de verhuur. Voor de verkochte percelen kon de ondernemer die intentie zoals gezegd niet bewijzen.


