Leveringen en diensten door ondernemers zijn in beginsel belast met omzetbelasting. Op grond van de Europese regelgeving hebben de lidstaten van de EU de mogelijkheid om de overgang van een algemeenheid van goederen uit te zonderen van het begrip levering. Dat betekent dat de overdracht van een onderneming of de inbreng van een onderneming in een vennootschap is vrijgesteld van omzetbelasting indien de betreffende lidstaat daarvoor gekozen heeft. Wanneer een lidstaat ervoor kiest om de overgang van een algemeenheid van goederen uit te zonderen van het leveringsbegrip, geldt volgens de EU-richtlijn dat alleen bij een overgang naar iemand die geen ondernemer is voor de omzetbelasting of die slechts voor een deel van zijn activiteiten belastingplichtig is ter voorkoming van concurrentieverstoringen de overgang als levering mag worden aangemerkt. Nederland en Duitsland kennen een dergelijke regeling.
Het Duitse Bundesfinanzhof heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU over de overdracht van een winkel, waarbij de verkoper eigenaar bleef van het winkelpand en dat ging verhuren aan de overnemende partij. Van belang daarbij was dat partijen de mogelijkheid hadden de huurovereenkomst op korte termijn op te zeggen.
Volgens het Hof van Justitie EU worden de goederenvoorraad en de winkeluitrusting van een detailhandelszaak in het algemeen overgedragen met de bedoeling dat de verkrijger de exploitatie voortzet. Het is echter niet nodig voor de voortzetting van een detailhandelszaak dat de eigenaar van de zaak ook de eigenaar is van het pand waarin de zaak is gevestigd, ook al is een winkelruimte noodzakelijk.
De mogelijkheid om een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd op korte termijn op te zeggen is op zichzelf niet doorslaggevend om vast te stellen of de verkrijger voornemens was om de overgenomen handelszaak voort te zetten of te liquideren. De uitzondering op het leveringsbegrip kan volgens het Hof van Justitie EU niet alleen om deze reden buiten toepassing worden gelaten.