Ondernemers hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die andere ondernemers in rekening brengen voor de levering van goederen of diensten op facturen die voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Voorwaarde voor de aftrek van deze voorbelasting is dat de goederen of diensten worden gebruikt voor belaste prestaties. Vrijgestelde ondernemers hebben daardoor geen recht op aftrek van omzetbelasting die zij in rekening gebracht krijgen door leveranciers. De omzetbelasting vormt dan een extra kostenpost. Om deze kostenpost te omzeilen maken vrijgestelde ondernemers nogal eens gebruik van een verhuur- of leaseconstructie.

 

Een ziekenhuis richtte in dat kader jaarlijks een commanditaire vennootschap (CV) op. De CV kocht de door het ziekenhuis benodigde en gewenste apparatuur en verhuurde deze aan het ziekenhuis. Over de huurprijs werd btw berekend. De huur werd aangegaan voor een periode van vijf jaar, waarna het ziekenhuis het recht van koop had voor 10% van de aanschafprijs. Omdat de totale huur plus de overnamesom lager lag dan de aanschafprijs bespaarde het ziekenhuis een belangrijk deel van de omzetbelasting.

 

Dat belastingvoordeel is in strijd met een doel van de Europese regelgeving. Uitgangspunt van de Zesde EG-richtlijn en de Wet op de Omzetbelasting 1968 is dat de omzetbelasting op de aanschaf van goederen door een ziekenhuis niet voor aftrek in aanmerking komt. De afspraken tussen de CV en het ziekenhuis waren onzakelijk. Een zakelijk handelende verhuurder zou geen genoegen nemen met een opbrengst van niet meer dan 60% van zijn aanschafprijs. Hij zou een hogere huurprijs of een langere looptijd van de verhuur bedingen of een hogere optieprijs aan het einde van de huurperiode. Het onzakelijk handelen van de CV werd mogelijk gemaakt door het ziekenhuis dat als commanditair vennoot voor de financiering van de investeringen zorgde.

 

Voor misbruik van recht is vereist dat het verkrijgen van een belastingvoordeel het wezenlijke doel van de gekozen constructie is. Gezien de onderlinge samenhang tussen het ziekenhuis en de CV’s was de rechtbank van oordeel dat aan dit vereiste was voldaan. In hoger beroep onderschreef Hof Den Bosch het oordeel van de rechtbank. Het ziekenhuis ging in cassatie tegen de uitspraak van het hof. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat het een belastingplichtige vrij om de voor hem voordeligste weg te kiezen. Die vrijheid gaat niet zo ver dat een kunstmatige weg kan worden gekozen om in strijd met doel en strekking van de wet belastingheffing te verijdelen. Dit leerstuk van wetsontduiking geldt ook voor de heffing van omzetbelasting. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof terecht het recht op aftrek van voorbelasting ontzegd aan de CV’s. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.