Ondernemers die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht een eenheid vormen, kunnen voor de omzetbelasting als een fiscale eenheid worden aangemerkt. Daarvoor is een beschikking van de inspecteur nodig. Tegen een dergelijke beschikking kan bezwaar worden gemaakt. Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting heeft voor- en nadelen. Voordelen zijn dat onderling geen omzetbelasting berekend hoeft te worden en dat slechts een gezamenlijke aangifte hoeft te worden gedaan. Groot nadeel is de hoofdelijke aansprakelijkheid van elk van de betrokken ondernemers voor de belastingschulden van de fiscale eenheid.
Als gevolg van een arrest van de Hoge Raad uit 2002 meende het ministerie van Financiën dat DGA's veelal ondernemer voor de omzetbelasting waren. Op grond van dat beleid heeft de belastingdienst, hetzij op verzoek van de betrokkenen, hetzij op eigen initiatief, veel DGA's en hun BV's als fiscale eenheid aangemerkt. Inmiddels is dat beleid verlaten omdat duidelijk is geworden dat het Hof van Justitie EG anders denkt over de BTW-positie van de DGA.
De belastingdienst stelde een DGA aansprakelijk voor enkele aan de fiscale eenheid opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting en voor de daarbij in rekening gebrachte boeten, kosten en rente. De DGA verweerde zich door te wijzen
op een arrest van het Hof van Justitie EG uit 2007 waaruit bleek dat hij ten onrechte als belastingplichtige voor de omzetbelasting was aangemerkt. Dat betekende volgens de DGA dat hij ten onrechte in de fiscale eenheid voor de omzetbelasting was opgenomen
en dus ten onrechte aansprakelijk was gesteld.
In een arrest uit 2005 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor het bestaan van een fiscale eenheid een beschikking van de inspecteur niet vereist is. Volgens de Hoge Raad kan er al een fiscale eenheid zijn vóór het ingangstijdstip van de beschikking. Uit dit
arrest volgt niet dat een afgegeven beschikking zonder betekenis is als later blijkt dat zij ten onrechte is afgegeven. De DGA had tegen de beschikking fiscale eenheid geen bezwaar gemaakt. Volgens Hof Den Bosch moest van de rechtsgeldigheid van de beschikking
fiscale eenheid worden uitgegaan.
Eerder besliste Hof Arnhem al in gelijke zin.


