Uitgangspunt bij de heffing van omzetbelasting is dat de ondernemer die een levering of een dienst verricht degene is die omzetbelasting moet afdragen aan de belastingdienst. De plaats waar een prestatie wordt verricht is van belang
voor de heffing van omzetbelasting. De hoofdregel is dat wordt aangesloten bij de vestigingsplaats van de presterende ondernemer.
Adviesdiensten, zoals de diensten die worden verleend door advocaten en accountants, die worden verleend aan ondernemers, worden verricht op de plaats waar de afnemer is gevestigd. Is de adviseur in een ander land gevestigd dan de afnemer, dan wordt de heffing
van omzetbelasting verlegd van de adviseur naar de afnemer.
De activiteiten van een houdstermaatschappij, die zich niet bemoeit met het beheer van haar dochtermaatschappijen, vormen geen economische activiteiten. Dergelijke activiteiten vallen buiten het bereik van de heffing van omzetbelasting. Andere activiteiten, zoals het verstrekken van financieringen binnen een concern, vallen wel binnen het bereik van de omzetbelasting en leiden tot ondernemerschap. De vraag is of de verleggingsregeling van toepassing is op adviesdiensten die door een buitenlandse adviseur worden verleend met betrekking tot de houdsteractiviteiten.
Het Hof van Justitie EG heeft in 2008 een arrest gewezen in een vergelijkbare zaak.
De Zesde EG-richtlijn bevat niet de expliciete bepaling dat de diensten moeten worden afgenomen ten behoeve van economische activiteiten van de afnemer. Daarom was het Hof van Justitie EG van oordeel dat het afnemen van diensten voor andere activiteiten de toepassing van de verleggingsregeling niet verhindert als de afnemer ook economische activiteiten verricht.
Hof Amsterdam sloot bij dit arrest aan. Vanwege het ondernemerschap van de afnemer had de belastingdienst terecht omzetbelasting nageheven met toepassing van de verleggingsregeling.


