Het Hof van Justitie EG heeft in het arrest Charles en Charles-Tijmens geoordeeld dat de destijds geldende Nederlandse regeling over de aftrek van voorbelasting op investeringsgoederen van ondernemers die deels zakelijk en deels privé worden gebruikt in strijd was met de Europese regelgeving. Volgens deze regeling kwam alleen de voorbelasting voor het zakelijk gebruik in aanmerking voor aftrek. Een ondernemer heeft echter de keuze om een dergelijk investeringsgoed geheel als zakelijk aan te merken. In dat geval komt de volledige voorbelasting in aanmerking voor aftrek.

Een ondernemer die in 2002 grond kocht en daarop een vakantiewoning liet bouwen deed naar aanleiding van het arrest Charles en Charles-Tijmens in 2006 een verzoek om teruggaaf van de op de bouw drukkende omzetbelasting. Deze belasting was betaald in de jaren 2002 tot en met 2004. De inspecteur verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend.

De ondernemer beriep zich op een landelijke interne richtlijn van de belastingdienst, waaruit bleek dat hij het verzoek om teruggaaf kon indienen tot het moment waarop de BTW-aangifte gedaan werd voor de laatste bouwtermijn. Deze richtlijn was echter van een latere datum.

Volgens het eerdere beleid diende een ondernemer de keuze voor zakelijk of privévermogen bij de aanschaf van het investeringsgoed te maken.

De rechtbank Breda was van oordeel dat de ondernemer binnen de wettelijke termijn voor een verzoek om teruggaaf kennis had moeten kunnen nemen van de richtlijn van de belastingdienst om daaraan vertrouwen te kunnen ontlenen dat zijn verzoek gehonoreerd zou worden. Latere kennisneming heeft niet tot gevolg dat een niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. De ondernemer wist niet aannemelijk te maken dat de richtlijn op 31 maart 2006 al bestond. Zijn verzoek om teruggaaf was daarom terecht afgewezen.