Op 18 december 1995 is een wet van kracht geworden die belastingconstructies met onroerende zaken bestrijdt. Ondermeer de regeling in de omzetbelasting waarmee kan worden gekozen voor belaste verhuur van een onroerende zaak is toen gewijzigd. De mogelijkheden om te kiezen voor belaste verhuur werden beperkt tot huurders die voor 90% of meer belaste prestaties verrichten. Voor bestaande gevallen werd een overgangsregeling getroffen. De nieuwe regeling werd met terugwerkende kracht tot 31 maart 1995, 18.00 uur, ingevoerd. Eerder op die dag was het voornemen om de wet te wijzigen bekend gemaakt in een persbericht. Over deze wetswijziging met terugwerkende kracht is veel te doen geweest, maar uiteindelijk heeft het Hof van Justitie EG besloten dat dit was toegestaan.
In een procedure voor de Hoge Raad was in geschil of een vennootschap die voordat de nieuwe wet van kracht was geworden maar, na 31 maart 1995 bepaalde handelingen had verricht om tot belaste verhuur van een bedrijfspand te komen, recht op aftrek van voorbelasting had. De vennootschap had een perceel grond gekocht met de bedoeling daarop een kantoorpand voor de verhuur te bouwen. De grond werd op 3 april 1995 geleverd met berekening van omzetbelasting over de aankoopprijs. Het pand werd op 11 mei 1996 opgeleverd en vanaf die datum aan drie huurders verhuurd. Een van de huurders gebruikte de gehuurde ruimte niet volledig voor belaste prestaties. Daardoor had de huurder geen (nagenoeg) volledig recht op aftrek van voorbelasting. De verhuurder en de drie huurders hadden een verzoek voor belaste verhuur ingediend. De verhuurder bracht de omzetbelasting op de grond en de bouw van het pand als voorbelasting in aftrek.
De inspecteur corrigeerde de aftrek van voorbelasting door de ingebruikneming van het pand als een interne levering aan te merken en legde een naheffingsaanslag op aan de verhuurder.
Volgens Hof Amsterdam was de overgangsregeling niet van toepassing op de verhuur aan de betreffende huurder. Het Hof wees het beroep op het communautaire vertrouwensbeginsel af.
De Hoge Raad heeft het daartegen ingestelde beroep in cassatie toegewezen. Op grond van de door het Hof vastgestelde feiten kan niet worden uitgesloten dat de vennootschap recht op aftrek van omzetbelasting heeft van aan haar vóór het ingangstijdstip van de werking van de Wet van 18 december 1995 geleverde goederen of verrichte diensten in verband met de voorgenomen bouw en verhuur van het pand. In dat geval mocht geen naheffingsaanslag worden opgelegd omdat dan alleen door de wetswijziging een levering zou worden aangerekend. Of er vóór 31 maart 1995, 18.00 uur, prestaties zijn verricht waarvoor recht op aftrek is ontstaan moet Hof Den Haag nu onderzoeken. Hof Den Haag constateerde dat dit niet het geval was en verklaarde het tegen de opgelegde naheffingsaanslag ingestelde beroep ongegrond.

