Iemand tekende bezwaar aan tegen de WOZ-beschikking voor zijn woning voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Omdat de gemeente niet tijdig uitspraak op het bezwaarschrift deed, ging de belanghebbende in beroep bij de rechtbank. De heffingsambtenaar van de gemeente deed vervolgens alsnog uitspraak op het bezwaar. Daarbij werd de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het ingestelde beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en ongegrond voor zover het betrekking had op de inmiddels gedane uitspraak. In hoger beroep bevestigde Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank. Tegen deze uitspraak stelde de belanghebbende beroep in cassatie in.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd omdat de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar had gedaan zonder de belanghebbende te horen. De belanghebbende had in zijn bezwaarschrift daar om verzocht. Het hof vond dat als al sprake was van vormverzuimen, deze bij de rechtbank waren hersteld. Volgens de Hoge Raad bedoelde het hof met zijn uitspraak te zeggen dat de belanghebbende door de gang van zaken niet was benadeeld. Voor dit oordeel was een nadere motivering nodig, aangezien de belanghebbende en de heffingsambtenaar van mening verschilden over de waarde van de woning. Alleen als dat geschil er niet (meer) was geweest, had het hof zonder meer kunnen oordelen dat de belanghebbende door het vormverzuim niet in zijn belangen was geschaad. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar.