De inspecteur mag, als hij geen reden tot twijfel heeft na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van een aangifte, uitgaan van de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens. Blijkt achteraf dat de gegevens niet juist waren dan heeft de inspecteur de bevoegdheid om belasting na te vorderen.

Iemand die op grond van zijn geloofsovertuiging zogenaamde gemoedsbezwaren tegen verzekeringen had, was om die reden niet verzekerd tegen ziektekosten. Als gemoedsbezwaarde betaalde hij premievervangende belasting in plaats van de premieheffing volksverzekeringen. De man was zelfstandig ondernemer. In zijn aangifte over 2001 gaf hij een belastbaar inkomen van nihil aan. Dat werd veroorzaakt door een hoog bedrag aan ziektekosten. De inspecteur volgde de aanslag, zonder de bijlagen bij de aangifte te hebben gecontroleerd. Daar zat een overzicht van privéstortingen en –onttrekkingen bij, waarin de uitgaven voor ziektekosten waren opgenomen en een groot bedrag aan ontvangen giften.

Na ontvangst van de aangifte 2002 nam de inspecteur het standpunt in dat de ziektekosten niet op de belanghebbende drukten omdat zijn geloofsgenoten hem door giften in staat hadden gesteld de ziektekosten te betalen. Dat leidde tot een navorderingsaanslag over het jaar 2001.

Onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad oordeelde Hof Den Haag dat voldaan was aan de voor navordering geldende eis van een nieuw feit. De aangifte over 2001 had geen aanleiding gegeven tot een nader onderzoek en dus mocht de inspecteur op de juistheid daarvan vertrouwen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak afgewezen.