Bij de inbreng van een bestaande onderneming in een BV geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor onroerende zaken die deel uitmaken van het ondernemingsvermogen. De vrijstelling is aan voorwaarden gebonden. Een van de voorwaarden is dat het hele ondernemingsvermogen wordt ingebracht tegen toekenning van aandelen en dat de oprichters van de BV nagenoeg in dezelfde verhouding gerechtigd zijn in het aandelenkapitaal als in het vermogen van de ingebrachte onderneming. Een creditering van de inbrengers tot maximaal 10% van de inbreng is toegestaan.
De inspecteur weigerde de vrijstelling bij inbreng in een geval waarin beide inbrengers voor beduidend meer dan 10% werden gecrediteerd. De inbrengers voerden aan dat het de bedoeling was geweest om de creditering om te zetten in agio, maar dat die omzetting door tijdsdruk niet had plaatsgevonden. Het achteraf omzetten van een te hoge creditering in agio maakt het belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting niet ongedaan. Ten overvloede merkte de rechtbank nog op dat de wet van toepassing is op de feiten zoals die hebben plaatsgevonden en niet ziet op de intentie van een belastingplichtige indien die niet met de daadwerkelijke feitelijke situatie overeenstemt.