Het successierecht kent verschillende tarieven die afhankelijk zijn van de relatie tussen een erflater en zijn erfgenamen. Hoe nauwer de verwantschap, des te lager de tarieven. Zo vallen kinderen in tariefgroep 1. Voor kleinkinderen geldt tariefgroep 1 met een opslag op het tarief. Broers en zusters vallen in tariefgroep 2, terwijl verre familieleden of niet verwanten in tariefgroep 3 vallen.

Soms is er discussie over de tariefgroepindeling. Een aardig en in de praktijk waarschijnlijk vaker voorkomend geval is de volgende casus. Een man woonde voor zijn overlijden meer dan vijf jaar ongehuwd samen. De man had uit een eerder huwelijk een aantal kinderen en acht kleinkinderen. Na zijn overlijden verkreeg zijn samenlevingspartner het vruchtgebruik van een deel van zijn vermogen. Bij deze verkrijging werd de vrouw in tariefgroep 1 ingedeeld op grond van de duur van het samenwonen. Deze vrouw benoemde de kleinkinderen van haar partner in haar testament tot erfgenamen. Tussen de vrouw en haar erfgenamen bestond geen bloed- of aanverwantschap. De inspecteur deelde erfgenamen daarom in tariefgroep 3 in.

In hoger beroep stelde Hof Arnhem vast dat de inspecteur de juiste tariefgroep had toegepast omdat de Successiewet geen mogelijkheid biedt om in een dergelijke situatie een andere tariefgroep toe te passen.