Wanneer een onderneming deel uitmaakt van een nalatenschap kunnen de erfgenamen een beroep doen op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ter vermindering van het successierecht. Die faciliteit is bedoeld om te voorkomen dat de erfgenamen worden gedwongen het bedrijf te verkopen om de successierechten te kunnen betalen. Onder de voorwaarde van voortzetting van de onderneming wordt een deel van de waarde van de onderneming vrijgesteld en wordt voor een deel een conserverende aanslag opgelegd.
Uitgangspunt voor de berekening van het successierecht is dat het ondernemingsvermogen voor de liquidatiewaarde als erfrechtelijke verkrijging wordt aangegeven. Het verschil tussen de liquidatiewaarde en de voortzettingswaarde van de onderneming wordt als voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde aangemerkt. De voortzettingswaarde wordt gesplitst in een voorwaardelijk onbelast geconserveerd deel en in een belast geconserveerd deel. Over het totaal van voorwaardelijk onbelast geconserveerde waarde en belast geconserveerde waarde wordt een conserverende aanslag successierecht opgelegd.
Eerder oordeelde Hof Arnhem dat de belastinglatentie naar evenredigheid in mindering gebracht moet worden op de verschillende delen van het ondernemingsvermogen en niet, zoals de inspecteur meende, in zijn geheel in mindering op het verschil tussen de liquidatiewaarde en de voortzettingswaarde van de onderneming. Hof Amsterdam heeft nu in gelijke zin geoordeeld. De staatssecretaris van Financiën heeft naar aanleiding van de uitspraak van Hof Arnhem al laten weten het beleid in die zin aan te passen.


