Een stichting had drie werkneemster in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de winterperiode hoefden de werkneemsters niet te werken en kregen zij geen salaris. In de loop van 2008 meldden de drie werkneemsters zich ziek. Bij het begin van de winterperiode vroegen zij bij het UWV een uitkering ingevolge de Ziektewet aan omdat de werkgever het loon niet doorbetaalde. Het UWV weigerde in alle gevallen de uitkering vanwege het bestaan van een arbeidsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende doorbetalingsverplichting van de werkgever. De stichting maakte tegen de besluiten bezwaar. De stichting was van mening dat er tijdens de winterperiode geen sprake was van het voortbestaan van de arbeidsovereenkomsten. Voor het geval dat anders mocht zijn was uitdrukkelijk afgesproken dat gedurende die periode geen loon zou worden betaald. Volgens de stichting moest de ZW in deze gevallen als vangnet fungeren.

 

De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat sprake was van doorlopende arbeidsovereenkomsten met uitgestelde prestatieplicht. Vanaf de eerste dag van de winterperiode was de loondoorbetalingsverplichting van toepassing.