Een werknemer van een bouwbedrijf overkwam eind 2006 tijdens het werk een ongeval waarbij hij zijn linkerknie en rechterheup brak. Sindsdien was de werknemer arbeidsongeschikt. Als gevolg daarvan ontving de werknemer sinds eind 2009 een WGA-uitkering. De werkgever heeft, nadat hij een ontslagvergunning had verkregen, de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 april 2010. De werknemer startte een procedure tegen zijn vroegere werkgever omdat hij meende dat het ontslag kennelijk onredelijk was.

Volgens de kantonrechter had de werkgever gezien de meer dan drie jaar durende arbeidsongeschiktheid van de werknemer voldoende belang bij de opzegging. De gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer waren gering, aangezien terugkeer van de werknemer bij de werkgever niet te verwachten was. Ook had het einde van het dienstverband geen grote financiële gevolgen voor de werknemer. Zijn verslechterde inkomenspositie was het gevolg van zijn voortdurende arbeidsongeschiktheid en niet van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het enkele feit dat de werkgever geen financiële regeling had getroffen maakte het ontslag niet kennelijk onredelijk. De kantonrechter betrok in zijn oordeel het feit dat de werkgever de werknemer gedurende 3 jaar 100% had doorbetaald, hoewel hij in het tweede en het derde jaar slechts verplicht was om 70% van het loon door te betalen. Omdat de kantonrechter in de procedure had vastgesteld dat de werkgever niet aansprakelijk was voor de schade die de werknemer door het ongeval had geleden, was de conclusie van de kantonrechter dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was.