Looninkomsten worden geacht buiten Nederland te zijn belast indien deze zijn verdiend met werkzaamheden die in een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden zijn verricht in een land waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. Voor dergelijke inkomsten wordt in Nederland aftrek elders belast verleend. Bij de beoordeling of aan het driemaandsvereiste is voldaan tellen gewone arbeidsonderbrekingen als weekends en verlofperioden mee. Voor verlof geldt als eis dat de periode in verhouding is met de feitelijk gewerkte tijd.

 

Volgens Hof Den Haag leidt het doorbrengen van verlof in een verdragsland tot een onderbreking van de lopende periode. Dat kan tot gevolg hebben dat niet aan het driemaandsvereiste is voldaan als de perioden voor het verlof en na het verlof korter zijn dan drie maanden. Het hof kwam tot dat oordeel in een procedure over de aftrek elders belast van iemand die van 7 juni 2004 tot en met 17 oktober 2004 in Bahrein en Iran had gewerkt. In die tijd werd een periode van verlof toegerekend aan eerdere werkzaamheden in Zuid-Afrika. Het hof ging ervan uit dat het verlof in Zuid-Afrika was doorgebracht. De werknemer bouwde voor iedere dag arbeid één dag verlof op. De werk- en verlofdagenadministratie van de werkgever ging uit van het lifostelsel, inhoudende dat de laatst bijgeschreven verlofdagen als eerste werden opgenomen. Volgens het jaaroverzicht 2004 werden in de periode van 7 juni tot 17 oktober verlofdagen toegerekend aan werkzaamheden in Zuid-Afrika. Zuid-Afrika is een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten.

 

De Hoge Raad vond het door de werkgever gehanteerde stelsel van werk- en verlofdagenadministratie niet onlogisch of onredelijk. De Hoge Raad nam deze administratie tot uitgangspunt en oordeelde dat op grond daarvan geen sprake was van een aaneengesloten periode van arbeid van tenminste drie maanden in een niet-verdragsland.

De Advocaat-generaal kwam in zijn conclusie tot een ander standpunt. Naar zijn mening bevatte de periode van uitzending van ten minste drie aaneengesloten maanden niet meer dan de gebruikelijke arbeidsonderbrekingen. Voor het recht op de faciliteit is volgens de AG niet van belang wanneer het verlof wordt genoten, in welk land de verlofdagen zijn opgebouwd of waar het verlof feitelijk wordt doorgebracht.