Wanneer iemand zowel in Nederland als in het buitenland over een woning beschikt, is de vraag waar deze persoon voor de toepassing van de fiscale wetgeving woont. De Nederlandse wetgeving heeft als uitgangspunt dat iemands woonplaats naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Een natuurlijk persoon heeft zijn woonplaats in Nederland indien hij duurzame persoonlijke betrekkingen met Nederland heeft. De banden van een belastingplichtige met Nederland moeten voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij het middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen in Nederland heeft.

In het geval van iemand met de Nederlandse nationaliteit die zowel in Nederland als in Zwitserland een woning had, moest de inspecteur bewijzen dat deze persoon in Nederland woonde. Daartoe kwam de inspecteur met een overzicht van het energieverbruik van de Nederlandse woning en toonde hij aan dat er abonnementen op kranten en tijdschriften en een kabeltelevisieaansluiting waren. In de woning hingen kostbare schilderijen, waarvoor een dure verzekering was afgesloten.

De echtgenote van de belanghebbende verbleef nagenoeg evenveel tijd in Nederland als in Zwitserland. De belanghebbende zelf verbleef meer dagen in Zwitserland dan in Nederland.

Daarnaast had de belanghebbende een personenauto met Nederlands kenteken, een Nederlandse ziektekostenverzekering, autoverzekering en inboedelverzekering en beschikte hij over een Nederlandse bankrekening.

Hof Arnhem was van oordeel dat de belanghebbende, ondanks zijn wil om in Zwitserland zijn woonplaats te hebben, duurzame persoonlijke betrekkingen had met Nederland. Op basis van de Nederlandse wetgeving woonde hij in Nederland.

Vervolgens kwam de vraag aan de orde of de belanghebbende ook op grond van het verdrag met Zwitserland als inwoner van Nederland kon worden aangemerkt. Wanneer sprake is van een dubbele woonplaats volgens de nationale wetgevingen, geeft het verdrag aan hoe de woonplaats dient te worden bepaald. Er moet dan worden vastgesteld met welke plaats de nauwste betrekkingen worden aangehouden.

Doorslaggevend vond het hof de economische en sociale banden die nauwer waren met Nederland dan met Zwitserland. Voor de toepassing van het verdrag met Zwitserland hield dit in dat het hof van oordeel was dat de belanghebbende in Nederland woonde.