Een boorschip dat wordt gebruikt om naar olie te boren kan een vaste inrichting vormen. Voorwaarde is dat het een bedrijfsinrichting vormt waarin werkzaamheden van de onderneming worden uitgeoefend. Voor het aannemen van een vaste inrichting is niet vereist dat het boorschip verankerd of “aard- en nagelvast” met de bodem verbonden is. Ook een regelmatige verplaatsing van het schip binnen één exploitatiegebied ontneemt aan de bedrijfsinrichting niet het “vaste” karakter. Wel is vereist dat het schip een duurzame band in de vorm van een min of meer permanente aanwezigheid heeft met het land in kwestie.

De internationale praktijk is dat een bedrijfsinrichting minimaal zes maanden in een bepaald land aanwezig moet zijn om als “vast” te kunnen worden aangemerkt.

In een door de rechtbank Breda behandelde casus was dit niet aan de orde aangezien het schip in vijf verschillende landen werkzaamheden had verricht, waarbij de langste verblijfsperiode in één land slechts vier maanden bedroeg.